Reading beyond the female: The relationship between perception of author gender and literary quality Corina Koolen Samenvatting: ‘Mannen, wees gewaarschuwd, vrouwelijke schrijvers rukken op!’ (De Coster, 2014) Al jaren wordt in de Nederlandse landelijke kranten de opmars van ‘de vrouwelijke auteur’ bezongen. Ze verkoopt goed, wordt graag gelezen, en het zal, zo redeneren sommigen, niet lang meer duren voor de vrouw de literaire wereld in Nederland overneemt. Tegelijkertijd ontstaan tegengeluiden, zoals de blog De Lezeres des Vaderlands (2016-2017), die al tellend aantoont dat in elk geval het percentage recensies in Nederlandse en Vlaamse periodieken nog lang niet in het voordeel van de vrouwelijke auteur uitvalt. Echter, zo redeneren critici, dat tellen zegt niets, het moet niet om auteursgender, maar om de Literaire Kwaliteit gaan (zie bijvoorbeeld Grunberg, 2015); daarmee suggererend dat vrouwen nu eenmaal niet genoeg materiaal van hoge kwaliteit produceren. Dit ‘ultieme’ argument is niet zo eenvoudig te ontmantelen, aangezien er nu eenmaal verschillen tussen vrouwelijke en mannelijke auteurs zijn. En om nu te beargumenteren dat de meetlat van literaire kwaliteit niet in orde is, daarmee wordt niet bereikt wat vele vrouwelijke auteurs voor ogen hebben: een gelijke positie aan die van mannelijke auteurs. In dit proefschrift ontrafel ik daarom de relatie tussen het (vrouwelijke) gender van de auteur en de toekenning van literaire waarde aan een werk, vanaf twee kanten: 1) het prestige van vrouwelijke versus mannelijke auteurs en de perceptie van hun werk; 2) de teksten van de romans zelf. Dit doe ik in de context van het digital humanities-project The Riddle of Literary Quality van de Koninklijke Nederlandse Akademie voor de Wetenschappen (KNAW). Het project heeft voor ogen correlaties te vinden tussen tekstkenmerken en beoordelingen van literaire kwaliteit. Dit doet het met behulp van computationele analyses van romans aan de ene hand, en door lezers toegekende scores van literaire kwaliteit aan de andere hand. Deze scores werden verzameld in Het Nationale Lezersonderzoek (2013). Respondenten werd gevraagd een beoordeling van literaire en algemene kwaliteit te geven – op een schaal van 1 tot 7 – aan romans die zij gelezen hadden van een lijst van 401 recente (gepubliceerd tussen 2007-2012), Nederlandstalige (vertaald en oorspronkelijk werk) fictionele romans voor young adults en volwassenen, die in de periode 2009-2012 het best verkocht waren in boekhandels en het vaakst geleend waren uit bibliotheken (zie Appendix A.1 voor de volledige lijst). Van deze scores maak ik gebruik in mijn proefschrift, maar ik leg zelf geen verbanden tussen de scores en de teksten van de romans, daarvoor verwijs ik naar van Cranenburgh (2016). Mijn nadruk ligt op de perceptie van vrouwelijke en mannelijke auteurs enerzijds, en de relatie tussen hun werken anderzijds. Allereerst het beeld en de positie van auteurs. In hoofdstuk 2 laat ik zien dat vrouwelijke auteurs aanwezig zijn in Nederland, dat ze honderden literaire romans per jaar produceren, maar dat ze desalniettemin niet meedoen aan de literaire top – het percentage vrouwen dat een literaire prijs wint in Nederland ligt ver onder de vijftig procent.1 Er is sprake van een afvalrace, waar bij elke stap omhoog op de literaire ladder meer vrouwen verdwijnen. Als besluit van dit hoofdstuk laat ik zien waarom het idee dat het nú op het punt staat te veranderen hoogstwaarschijnlijk onjuist is, en een riskante gedachte, omdat het leidt tot vergenoegzaamheid: waarom zou men actie ondernemen als het toch allemaal op het punt staat anders te worden? In hoofdstuk 3 bespreek ik de resultaten van het Nationale Lezersonderzoek (NLO), en laat ik zien wat voor een positie de Nederlandstalig schrijvende vrouwelijke auteur inneemt in dat onderzoek. Dit geeft een meer volledig beeld van het literaire veld. In hoofdstuk 2 keek ik naar de elite, de smaakmakers, in hoofdstuk 3 naar het algehele lezerspubliek.2 De lijst die de respondenten aangeboden werd, is, zoals gezegd, samengesteld op basis van populariteit van de romans, en ik kan dus ook bekijken hoe goed gekocht en geleend oorspronkelijk Nederlandstalige literaire romans door vrouwen zijn. Daar is het droevig mee gesteld, hoewel ongeveer de helft van de romans in de lijst door vrouwen geschreven is. Ondanks de herhaaldelijk verklaarde opmars van de vrouwelijke literaire auteur in Nederland, moeten zij hun mannelijke collega’s én vrouwelijke vertaalde collega’s voor laten gaan in verkoop- en leencijfers. Als ik dan naar de scores kijk die respondenten de romans door vrouwelijke auteurs toekennen, is het dan ook niet vreemd dat die laag zijn. Vrouwelijke auteurs zijn oververtegenwoordigd in het genre van romantische fictie, dat onder aan de lijst prijkt. Spannende romans in de lijst zijn even vaak door vrouwelijke en mannelijke auteurs geschreven. Qua literaire kwaliteit is er weinig verschil volgens de respondenten, maar de spannende romans door vrouwen zijn volgens hen wel minder goed. Ook leesgedrag is aan gender gebonden: vrouwelijke respondenten lezen zowel mannelijke als vrouwelijke auteurs, met een lichte voorkeur voor de eerste; mannen lezen voornamelijk mannelijke auteurs. De mannen die dan toch vrouwelijke auteurs lezen, geven wel hogere scores aan hun werken dan vrouwelijke respondenten doen; vrouwen zijn strenger voor hun seksegenoten dan de mannelijke respondenten. Het idee dat meer vrouwelijke beoordelaars betere kansen voor vrouwelijke auteurs oplevert, is dus waarschijnlijk onjuist. Respondenten werd ook gevraagd een motivatie te geven voor hun waardering van een boek. Daar zijn opnieuw verschillen in te vinden tussen vrouwelijke en mannelijke auteurs – zelfs als ik alleen de vrouwelijke respondenten isoleer: de eerste worden op inhoud beoordeeld, de tweede op structurele en formele kenmerken. Mogelijk is vertaling hierbij een storende factor (literaire romans door vrouwen zijn vaker vertaalde romans in het corpus), maar een nadere analyse van de motivaties van beoordelingen van oorspronkelijk Nederlandstalig werk laat zien dat er wel degelijk subtiele verschillen zijn. Al deze resultaten laten zien dat ook in de ogen van algemene lezers vrouwelijke auteurs een andere positie innemen dan mannelijke auteurs. Het lastige aan het NLO is dat vrouwelijke en mannelijke auteurs niet evenredig verdeeld zijn over de genres, noch over de verdeling vertaald/ onvertaald binnen die genres. Er zijn bijvoorbeeld meer literaire romans door mannelijke auteurs dan door vrouwelijke auteurs, en dan binnen die vrouwelijke auteurs zijn er ook nog vrij weinig oorspronkelijk Nederlandstalige werken. Dit betekent dat ik gender niet eenvoudig kan isoleren als bepalende factor in beoordelingen: mogelijk spelen genre en vertaald of onvertaald ook een rol. Dit is in principe de kracht van het onderzoek, want het laat zien welke factoren in het spel zijn bij de achterstelling van vrouwelijke auteurs, en hoe ze op elkaar inwerken. Toch bleef de vraag van het belang van gender sec liggen. Daarom deed ik met het projectteam van The Riddle vervolgonderzoek, waarbij teksten gemanipuleerd werden om te zien of het Nederlandse publiek gelooft dat vrouwelijke auteurs minder goed literaire fictie kunnen schrijven (zie Sectie 3.6). We splitsten respondenten in drie groepen, en boden hen allemaal dezelfde literaire tekst aan van 250 woorden. In de begeleidende tekst werd het gender van de auteur gesuggereerd: groep 1 werd gezegd een man te lezen, groep 2 een vrouw, groep 3 kreeg geen informatie over het gender van de auteur. Daarna mocht de respondent een score op literaire kwaliteit geven, op een schaal van 1 tot 7. Tegen de verwachting in, werd de vrouwelijke auteur niet minder slecht beoordeeld, ongeacht gender van de respondent. Wel meende groep 3 desgevraagd buitenproportioneel vaak dat de auteur van het stuk een man was. (Literair) auteurschap wordt dus blijkbaar wel met mannelijkheid geassocieerd. Een belangrijk punt is hier dat de tekst geïsoleerd gepresenteerd werd, en de auteur werd neergezet als een debutant. Respondenten hadden dus geen idee van het prestige van de auteur. Dit is een ingang voor vervolgonderzoek. Deel I van dit proefschrift laat dus zien dat vrouwelijke auteurs in de 21e eeuw niet op gelijke voet meedoen in het literaire veld, dat dat voor het gehele veld geldt (van het koopgedrag van consumenten tot en met het toekennen van literaire prijzen door juries), en dat er bovendien geen enkele aanwijzing is dat dit op het punt staat te veranderen. Een oorzaak is moeilijk aan te wijzen, omdat alle lagen in het veld, van de lezer tot de literaire jury, de huidige situatie in stand houden, het is een vicieuze cirkel. Een schuldige aanwijzen is dan ook niet mijn doel, ik laat slechts zien hoe de huidige situatie is. Mijn doel is het veld door middel van inzicht een klein stapje richting verandering te sturen, en dat hoop ik met name met het tweede deel van mijn proefschrift te bewerkstelligen. De criticus kan op basis van het eerste deel immers nog steeds tegenwerpen dat er geen verandering mogelijk of nodig is, het ligt aan de vrouwelijke auteur zelf, zij schrijft werken van te lage literaire kwaliteit en is daarom niet gelijkwaardig aan de mannelijke auteur. We moeten het dus niet hebben over de vrouwen, maar over wat zij schrijven. Bij dezen. In het tweede deel van mijn proefschrift kijk ik naar de teksten van verscheidene auteurs. Niet alleen naar vrouwelijke auteurs, niet alleen naar literaire werken, maar naar de teksten van alle werken in het Riddle-corpus (de lijst van het Nationale Lezersonderzoek; zie Appendix A.1), aangevuld met twee andere groepen teksten; hier kom ik later op terug. De analyses worden deels met behulp van de computer en deels ‘handmatig’ gedaan. Mijn vraag is hier: hoe sterk kunnen we de teksten van de romans eigenlijk aan het gender van de auteur koppelen? Eerst zet ik in hoofdstuk 4 een kader op, gebaseerd op literair-feministisch onderzoek, aangevuld met antwoorden uit het Nationale Lezersonderzoek. Dit laat zien hoe vrouwelijk gender van de auteur in eerdere tijden gekoppeld werd aan de teksten die zij schreef, en op welke manier dat nu nog gebeurt. De stijl van een roman door een vrouw, in de vorm van sentiment (‘emotioneel’), woordkeuze en onderwerpen, werd volgens historici als van Boven (1992) en Vogel (2001) gezien als vrouwelijk, en daarmee als minder literair. Dergelijke ‘vrouwelijkheid’ van tekst wordt door respondenten uit het NLO nog steeds geassocieerd met ‘minder literair’. Ook komt het enigszins verrassende resultaat uit het NLO dat ideeën over ‘vrouwenboeken’ anno 2013 onder lezers nog steeds niet uit de tijd zijn, wat weer benadrukt dat dit tweede deel van mijn proefschrift dus geenszins overbodig is. In hoofdstuk 5 doe ik verslag van onderzoek samen met Andreas van Cranenburgh (Koolen en van Cranenburgh, 2017b). Wij onderzoeken door middel van Natural Language Processing (NLP), dus computationele analyses van teksten, in hoeverre gender van de auteur gelinkt kan worden aan de teksten die zij schrijft. In de praktijk, als men tekstuele verschillen onderzoekt door middel van de computer, wordt vaak niet goed genoeg gekeken naar de samenstelling van het corpus van teksten. Fictie wordt bijvoorbeeld als één genre gezien en subgenres worden genegeerd. Van de verschillen die men dan vindt, wordt dan te gemakkelijk aangenomen dat die veroorzaakt worden door auteursgender, terwijl er mogelijk storende factoren zijn. Om dit aan te tonen, doen wij computationele analyses van het Riddle-corpus, dat meerdere genres van fictie bevat. We kijken naar onderwerp, sentiment en algehele stijl. Als we dan naar de verschillen tussen vrouwelijke en mannelijke auteurs kijken, lijken die groot. Daarna doen we dezelfde analyses nogmaals, maar nu met een corpus van romans die allen genomineerd waren voor de AKO- en/ of de Libris Literatuur Prijs (zie Appendix A.2). De ‘genderverschillen’ blijken in de set van genomineerde teksten een stuk kleiner. Dit laat zien hoe groot het belang van genre eigenlijk is. De verschillen die wel overblijven, zien er bovendien ineens heel anders uit als we de resultaten visualiseren – een door de computer gevonden onderwerp dat we identificeerden als ‘gezinsleven’, en dat vervolgens door de computer aangemerkt werd als prominent verschil tussen vrouwelijke en mannelijke auteurs, blijkt dan evengoed in bijna alle romans door mannelijk auteurs voor te komen. Het is dus maar net hoe je naar de data kijkt. Er zijn tot slot aanwijzingen in het onderzoek dat het verschil tussen hoeveelheid dialoog en narratief belangrijker is dan het verschil tussen genders – wat in mijn ogen ook interessanter is vanuit het oogpunt van literaire analyse. Met andere woorden: computeronderzoek behoeft net zo goed interpretatie, en deze interpretatie wordt in Natural Language Processing en in digital humanities te gemakkelijk ingezet om verschillen tussen genders te vergroten en te benadrukken, terwijl de overlap ook vaak groot is. Gender is niet een vanzelfsprekende verklarende factor en vrouwelijke auteurs zijn geen andere soort. In hoofdstuk 5 deed ik met mijn collega ‘bottom-up’ analyse, we analyseerden de volledige teksten van de werken zonder heel precieze vooropgezette focus. In de laatste twee hoofdstukken vertrek ik van de andere kant en doe ik ‘top-down’ onderzoek, dus vanuit een specifiek onderwerp. Een onderwerp dat ik in hoofdstuk 4 al identificeerde als een onderwerp dat vaak ‘vrouwelijk’ gevonden wordt, namelijk dat van aandacht voor het uiterlijk. Ik gebruik voor deze analyse een set van uitsluitend oorspronkelijk Nederlandstalige ‘chicklit’ en literaire werken, die eerder gebruikt werd in Jautze et al. (2013), zie Appendix A.3. In hoofdstuk 6 beschrijf ik het proces van automatische extractie van zinnen die als onderwerp ‘een beschrijving van uiterlijke kenmerken van een personage’ hebben. Door middel van enkele computationele analyses probeer ik dergelijke zinnen te lokaliseren, maar dit blijkt complexer dan gehoopt. De eerste methode baseert zich op queries, een soort van mallen voor zinnen, die ik met de hand geschreven heb (zie Appendix B), de tweede is een vorm van machine learning, waarbij de computer probeert te leren welke zinnen een dergelijke beschrijving bevatten, op basis van door mij aangemerkte zinnen die over uiterlijke beschrijving gaan. Beide methoden hebben hun sterke kanten – de queries zijn goed in het vinden van zinnen die over het lichaam gaan, de machine learning weet goed beschrijvingen te vinden – maar noch apart, noch samen bereiken ze een hoog genoeg percentage accuraatheid om ze in te zetten op ongeziene romans. Er zijn wel bijkomende resultaten: de chicklitromans blijken minder gevarieerd qua taalgebruik dan de literaire romans. Het tweede resultaat is verrassender. De zinnen die ik heb gebruikt om de computer te laten leren welke zinnen over uiterlijke beschrijving gaan, die ik handmatig heb gelokaliseerd in de eerste hoofdstukken van de dertig romans die ik onderzoek, laten zien dat in de literaire romans meer aandacht wordt besteed aan het uiterlijk van personages dan in de chicklitromans. Daarom gebruik ik deze zinnen voor het onderzoek in het volgende hoofdstuk. In hoofdstuk 7 analyseer ik een set van meer dan 200 zinnen met een uiterlijke beschrijving, uit de eerste hoofdstukken van de chicklit- en literaire romans van hoofdstuk 6. Op basis van het begrip van de ‘gaze’ – grofweg het met lustgevoelens bekijken van een personage – identificeer ik (met een ‘handmatige’ analyse) patronen in het ‘kijkgedrag’ van personages in de romans. Met andere woorden: wie kijkt naar wie en hoe? Ik probeer patronen hierin te ontdekken, terugkerende types van beschrijvingen. Dit laat zien dat, opnieuw, het gender van de auteur van belang is, maar niet cruciaal. Belangrijker is het gender van de hoofdpersonages, die evenwel meestal gelijk zijn aan auteursgender in dit corpus.3 Doordat ik op dezelfde manier naar twee genres kijk, dat van de literaire roman en chicklit, wordt duidelijk dat stereotype beschrijvingen niet alleen in de chicklit te vinden zijn, maar ook in de literaire romans. In chicklit vind ik, door de blik van het vrouwelijke hoofdpersonage, de Liefhebbende Adonis, de mooie man met (vaak) blauwe ogen die het vrouwelijke hoofdpersonage in de watten legt. In literaire romans heb ik een spiegel en een antithese gevonden, vanuit het perspectief van het mannelijke hoofdpersonage: de Destructieve Nimf, een aantrekkelijke vrouw met iets delicaats of breekbaars aan haar uiterlijk of lichaam, die het mannelijk hoofdpersonage zowel verleidt als uiteindelijk verraadt. De gemene deler bij vrouwelijke personages over beide genres is het beoordelen van het eigen uiterlijk, met ongedefinieerde ‘anderen’ in gedachten als beoordelaars. Met andere woorden: mannelijke en vrouwelijke personages kijken naar de vrouwelijke personages in allebei de genres. Alleen in de chicklitromans kijkt het vrouwelijke personage ook consequent naar een mannelijke potentiële geliefde, dat gebeurt minder vaak in de literaire romans in het corpus. Naar mannen wordt in de literaire romans nauwelijks gekeken in de onderzochte hoofdstukken. Opvallend is dat de mannelijke literaire auteur, door de ogen van het mannelijke hoofdpersonage, de meeste zinnen besteedt aan het beschrijven van uiterlijk; alleen niet dat van het mannelijke personage zelf. Beschrijving van uiterlijk is ‘vrouwelijk’ in de zin dat vrouwen altijd het onderwerp van de beschrijving zijn in literaire romans, niet dat het door vrouwelijke auteurs beschreven wordt. Bovendien worden in chicklit ook de mannen beschreven, dus ook in die zin is het onderwerp niet exclusief vrouwelijk. Noch is het sterk gelinkt aan de ‘vrouwenroman’ in de vorm van chicklit, in de literaire romans wordt zelfs meer over uiterlijk geschreven. Dit laat zien hoe belangrijk het perspectief is waarmee men het idee van ‘vrouwelijkheid’ van de tekst analyseert. Met dit tweede deel van mijn proefschrift laat ik zien dat het vooral om perceptie gaat. Vrouwelijke auteurs zijn geen andere soort, zij schrijven, net als mannelijke auteurs, in de stijl van het genre dat zij beoefenen. Uiteraard zijn er accentverschillen, vrouwen en mannen groeien nu eenmaal anders op, maar gender is niet de veroorzaker van alle verschillen. De nadruk ligt hier zowel op ‘veroorzaker’ als ‘alle’. Het werk van een auteur is niet minder literair, omdat de auteur een vrouw is. Bovendien wordt vaak een idee van vrouwelijkheid in teksten gelegd van vrouwelijke auteurs, waar allereerst al niet wordt uitgelegd waarom ‘vrouwelijk’ gelijk staat aan ‘laag literair’ – en kwalijker wat mij betreft, dat ‘mannelijk’ dat niet is – maar die bovendien vrij eenvoudig om te keren blijkt, als men ook de teksten van andere romans betrekt in de analyse. Met andere woorden, laten we het inderdaad eens over literaire kwaliteit gaan hebben, maar dan zonder de woorden ‘vrouwelijke auteur’, ‘emotioneel’ of ‘vrouwenboek’ te bezigen, want die concepten hebben veel minder inhoud dan hun veelvuldig gebruik suggereert. Laten we, zoals mijn titel suggereert, gaan ‘lezen voorbij het vrouwelijke’.