No means No! Speech Acts in Conflict Lwenn Bussière-Caraes Dit proefschrift bundelt een reeks studies die gaan over taalhandelingen in situaties van onenigheid en in niet-coöperatieve gesprekken. Toonaangevend werk in de taalfilosofie gaat vaak uit van geïdealiseerde gespreksmodellen voor de analyse van taalhandelingen. Het concentreert zich op situaties waarin gespreksdeelnemers gemeenschappelijke doelen hebben, en waarin de taalhandelingen zoals bedoeld hun bijdrage leveren. In contrast daarmee stelt dit proefschrift de vraag: wat gebeurt er wanneer de dingen niet volgens het boekje verlopen? In situaties van onenigheid maken sprekers gebruik van bepaalde taalhandelingen om zekere conversationele zetten te verhinderen. De taalhandelingen 'zwakke afwijzing' (2017) en 'zwakke bewering' (2019) van Incurvati and Schlöder zijn voorbeelden daarvan. Wanneer sprekers hun conversationele aansprakelijkheden ('commitments') willen herzien, nemen ze die terug door middel van retracties ('retractions') die de effecten van een eerdere uiting ongedaan maken. Onderzoek naar taalhandelingen die onenigheid uitdrukken verheldert het soort pragmatische gevolgtrekkingen waar bepaalde talige elementen aanleiding toe geven, en zet op natuurlijk wijze aan tot het bestuderen van taalhandelingen in niet geïdealiseerde contexten. Hoofdstuk 2 geeft een afbakening van de normen en de normatieve effecten van afwijzing ('rejection') in gesprekken. Ik begin met een analyse van afwijzing in stalnakeriaanse termen, als een taalhandeling waarmee een spreker een voorgestelde voorzet in een gesprek blokkeert. Het afwijzen van $P$ is niet equivalent aan het beweren van $\neg P$, maar het voorkomt de bewering van $P$. Als we het effect van afwijzingen op de informationele structuur van gesprekken analyseren in stalnakeriaanse termen dan is dit essentiële effect van afwijzing verklaard. Het verklaart ook de `rommeligheid’ (`'messiness'’) van afwijzing, gezien de overeenkomst tussen het afwijzen van uitingen op semantische gronden en het afwijzen van uitingen die andere gespreksnormen schenden, zoals relevantie, beleefdheid, etc. De behandeling van bewering en afwijzing als gelijkaardige activiteiten vraagt echter ook om een bepaling van de voorschriften voor het afwijzen van een uitspraak. Wat vereist het voor een spreker een mogelijke bewering te blokkeren? Voor iedere mogelijke voorwaarde voor bewering construeer ik een complementair voorschrift voor afwijzing. Vervolgens evalueer ik deze verschillende normen, en verdedig ik een Kennis Voorschrift ('Knowledge Norm') van bewering en afwijzing. Hoofdstuk 3 past een taalhandelingsanalyse van bewering en afwijzing toe op een semantisch probleem: het probleem van adversatieve markering. Voor het bepalen van het relevante contrast dat de Engelse adversatieve markering 'but' (Nederlands: 'maar') aan een zin toevoegt, moeten sprekers een beroep doen op pragmatische inferenties. Maar zulke pragmatische verwerking moet ingetoomd worden; anders zou elke 'but'-zin acceptabel zijn, omdat zomaar een onbeduidend contrast altijd wel te vinden is. Ik verklaar de pragmatische inferenties waar sprekers van uitgaan op een principiële wijze. De ja-nee polariteit in but-zinnen kan worden begrepen als een contrast tussen spreker-houdingen ('attitudes'), en zodoende ook als indirecte taalhandelingen van bewering en afwijzing. Deze toepassing van taalhandelingen op een probleem in het grensgebied van de pragmatiek en semantiek levert een nieuwe methode op voor de analyse van onderdelen van betekenis als inferenties vanuit spreker-houdingen ('attitudes') en -aansprakelijkheden ('commitments'). Hoofdstuk 4 richt zich op de lexicale elementen die gepaard gaan met de taalhandeling van 'zwakke bewering': 'perhaps' (Nederlands: 'wellicht') en 'might' (Nederlands: 'kan / zou kunnen'). Zwakke bewering is als taalhandeling complementair aan afwijzing. Terwijl een zwakke afwijzing een bewering blokkeert zonder een met die bewering tegenstrijdige update van het gesprek voor te stellen, blokkeert een zwakke bewering een sterke afwijzing zonder een met die afwijzing tegenstrijdige update van het gesprek voor te stellen. Met andere woorden: een zwakke bewering laat, net als een zwakke afwijzing, mogelijke updates van het gesprek open. Door middel van corpusvoorbeelden draagt hoofdstuk 4 taalkundig bewijsmateriaal aan voor de taalhandeling van zwakke bewering teweeggebracht door het talige element 'perhaps'. Ook bestudeert het hoe perhaps zich inbedt in verschillende contexten, alsmede de articulatie ervan met behulp van de uitdrukking voor epistemische mogelijkheid 'might'. Het materiaal in hoofdstuk 5 is gebaseerd op gezamenlijk werk uitgevoerd met Luca Incurvati, Giorgio Sbardolini en Julian Schlöder. Dit werk is gericht op de taalhandeling van retractie ('terugtrekking'). Als sprekers bepaalde eerder gedane toezeggingen ongedaan willen maken, kunnen ze proberen om hun eerdere uitingen terug te trekken. We representeren retracties als voorstellen voor een aanpassing van de conversationele informatie. Deze weergave wordt uitgelegd via een Gemeenschappelijke Grond ('Common Ground') model van gesprekken. Als een voorstel tot retractie is geaccepteerd, dan stellen de deelnemers de Gemeenschappelijke Grond bij door terug te gaan op de gespreksgeschiedenis en door het ongedaan maken van het illocutionaire effect van de doeluiting. Retracties zijn, als zodanig, tamelijk ingrijpend, en vragen om een herziening van taalhandelingen die op de teruggetrokken uitingen kunnen hebben voortgebouwd. Dit hoofdstuk benadrukt het voorstel-aspect van retracties, die geaccepteerd moeten worden om effect te hebben op de Gemeenschappelijke Grond. Het beschrijft tevens problematische gevallen van retracties en relateert die aan de conversationele aansprakelijkheden ('commitments') van sprekers. Hoofdstuk 6 past het idee dat contexten ook niet-ideaal kunnen zijn, en dat de spreker en toehoorder verschillende, of zelfs tegengestelde, gespreksdoelen kunnen hebben, toe op ons beeld van stilzwijgen. In een gebruikelijk beeld van taalhandelingen wordt stilzwijgen geschetst als een standaard instemmingsreactie, waarbij de toehoorder de zetten van de spreker in het gesprek laat passeren. Werk over de politieke filosofie van taal laat echter zien hoe stilte juist afkeuring kan uitdrukken. Ik presenteer een genuanceerder beeld, waarbij stilte een standaardattitude uitdrukt — dat instemming kan zijn, maar zich niet daartoe beperkt — die de spreker toeschrijft aan de toehoorder op basis van het ingeschatte coöperatieve gehalte van het gesprek. Als de spreker het gesprek als non-coöperatief beschouwt, zal ze haar toehoorder een standaardattitude van afwijzing toeschrijven; als de toehoorder geen instemming aangeeft, zal de spreker haar zetten in het gesprek als afgewezen beschouwen. Dit verfijndere beeld van gesprekken stelt ons in staat om een exacter beeld van de effecten van taalhandelingen te creëren, die variëren met de coöperativiteit van de context. Hoofdstuk 7 schetst een breder begrip van communicatie en gebruikt dit in de karakterisering van fregeaanse schakering ('Färbung, colouring'). Volgens een op de spreker gericht begrip van communicatie communiceren sprekers wat ze bedoelen te communiceren. Dit houdt ook in dat de toehoorder, soms, uit de uitingen van de spreker conclusies kan trekken die de spreker niet bedoeld had. Zulke niet bedoelde implicaties van een uiting kunnen alleen als gecommuniceerde inhoud gelden binnen een theorie van communicatie die rekening houdt met de interpretatie van een uiting van de spreker door de toehoorder. Ik schets zo’n op de toehoorder gerichte theorie van communicatie, en bestudeer de consequenties daarvan. Wanneer sprekers talige elementen gebruiken die specifieke inferenties oproepen (conventionele implicaturen; Fregeaanse schakeringen), dan maakt de toehoorder die inferenties, maar kan de spreker daarvoor verantwoordelijk worden gehouden. Zo worden ze gecommuniceerd in een op de toehoorder gericht begrip van gesprekken. De bijdragen in dit proefschrift leveren enkele aanzetten tot de studie van afwijzing en onenigheid binnen en buiten het gebied van de taalhandelingstheorie. Door zowel te laten zien hoe taalhandelingen in conflictsituaties werken, en hoe ze ons pragmatisch begrip van talige elementen beïnvloeden, breng ik strijdige gesprekspraktijken in ons begrip van conversaties onder één noemer bijeen.