Use theories of meaning between conventions and social norms Marc Staudacher Samenvatting Dit proefschrift is een bijdrage aan de taalfilosofie. De centrale vraag is: op grond van welke feiten betekenen talige expressies wat ze betekenen? Waarom bijvoorbeeld betekent "appel" appel in het Nederlands? De vraag krijgt een systematisch antwoord, te weten: talige expressies betekenen wat ze betekenen omdat er, onder hun gebruikers, talige conventies en sociale normen bestaan, die expressies op een bepaalde manier gebruiken en begrijpen. Het antwoord wordt verklaard en verdedigd als een centrale stelling. In deze vorm is het op zijn best een slogan: Wat is betekenis? Wat is het, expressies gebruiken en begrijpen? Wat zijn conventies en sociale normen eigenlijk? Hoe bepaalt het gebruik en het begrip betekenis? Het doel van het proefschrift is het beantwoorden van deze vragen. In hoofdstuk 1 wordt het project waarin deze vragen aan bod komen, uitgelegd en gemotiveerd. De theorieën worden verdeeld in drie basistypes (of paradigma’s). Er wordt onderscheid gemaakt tussen sociale normen en conventies en er wordt een voorwaarde gesteld voor een adequate theorie. Op basis van deze voorwaarde kunnen we dit soort theorieën evalueren. In hoofdstuk 2 wordt een volgende stelling onderzocht die van belang is voor de adequaatheid van dit soort theorieën: de zogenoemde stelling van de "normativiteit van betekenis". Als een expressie iets betekent, dan zou men deze expressie op een bepaalde manier gebruiken en begrijpen. De stelling wordt onder voorbehoud geaccepteerd. In hoofdstuk 3 wordt het project verdedigd tegen een fundamentele tegenwerping van Donald Davidson. Volgens hem zijn conventies op een bepaalde manier niet essentieel voor betekenis. In de hoofdstukken 4 tot en met 9 worden de theorieën van de drie paradigma’s kritisch besproken: - Signaal spelen: Op dit moment zijn theorieën van het eerste paradigma onderwerp van actief onderzoek in de speltheorie. Volgens deze zijn taalgebruikers actoren die, of als sprekers observeren en dan een signaal geven, of als luisteraars de signalen observeren waarna ze op typische manieren reageren. Er zijn twee standaard interpretaties van dit soort theorieën. Volgens de rationele interpretatie overwegen actoren welk signaal te geven en hoe te reageren op een observatie. Volgens de alternatieve interpretatie hebben de actoren de dispositie om te signaleren en daarop te reageren op dezelfde manier als waarop de dispositie wordt gerealiseerd (ze zijn kenmerkend voor het resultaat van het leren). - Actuele taal relaties: Theorieën van het tweede paradigma gelden als standaard in de analytische filosofie. Als bouwstenen gebruiken zij taaltheorieën van het soort dat taalkundigen ontwikkelen. Zo’n soort bouwsteen is gerelateerd aan de sociale praktijken van het taalgebruik in een gemeenschap. - Evolutionaire theorieën: Theorieën van het derde paradigm vatten taal op als een cluster van conventionele gedragingen die evolutionair in het voordeel zijn (in de brede zin van het woord "evolutie", inclusief cultuur en biologie). Een belangrijke vertegenwoordiger van zo’n theorie is Ruth Millikan. In de hoofdstukken 4 tot en met 6 worden de recente theorieën van de eerste twee paradigma’s besproken (meestal in een rationele interpretatie); deze gaan terug op het werk van David Lewis. Er worden verschillende problemen geconstateerd die moeilijk zijn op te lossen. Ik pleit voor een theorie van het derde paradigma. Deze theorieën worden in de hoofdstukken 7 tot en met 9 besproken. In hoofdstuk 7 worden de theorieën van Ruth Millikan en Simon Huttegger geëvalueerd, waarbij de laatste een evolutionaire theorie van signaalspellen is. Daarbij worden enige problemen en beperkingen geconstateerd. Een van de problemen is dat een adequate theorie over sociale normen ontbreekt. In hoofdstuk 8 wordt een theorie over sociale normen ontwikkeld. Zo’n theorie is nodig om de stelling "normativiteit van betekenis" te onderbouwen. Op basis van deze theorie wordt, alhoewel niet volledig, één van de centrale vragen van dit proefschrift beantwoord. In hoofdstuk 9 wordt een alternatieve conventionalistische theorie ontwikkeld. Deze theorie maakt gebruik van de theorie van conventies van Millikan, van mijn theorie over sociale normen, en van een nieuwe bepaling van communicatie die het mogelijk maakt woorden direct betekenissen toe te kennen. Mijn alternatieve theorie realiseert een unieke combinatie van positieve kenmerken die hem daardoor relatief gezien beter maken dan de alternatieve conventionalistische theorieën die in dit proefschrift besproken worden. In hoofdstuk 10 worden de belangrijkste stellingen van het proefschrift samengevat en worden vragen voor toekomstig onderzoek opgesomd.